De deur gaat open en voor mij staat een lange, oude heer met wandelstok. Ik kijk in de blauwe ogen van de 100-jarige Baron Bentinck, lid geworden in ’34. Toen was mijn eigen vader nog maar 2 jaar en zou ik zelf pas 50 jaar later mijn eigen inauguratie meemaken.
“Ik zal U voorgaan naar de zitkamer”, zegt Ole Bentinck. “Mijn studententijd is een stief kwartiertje geleden”, vertrouwt hij mij toe, “daar weet ik niet zoveel meer van te herinneren. Zeg, ben jij ook in Indië geweest?” Hij ziet toe op het inschenken van de thee en merkt later op dat ik wel toe ben aan een tweede kopje. Hij mag wat vergeetachtig geworden zijn, zijn rol als gastheer speelt hij nog perfect.
“Ben jij ook in Indië geweest?”, informeert hij belangstellend. Direct na ’t Schooltje is hij met de boot vertrokken naar West-Java. Tot WWII heeft hij daar gewerkt als employee op een thee- & kinaplantage. Geïnterneerd geweest in een Jappenkamp in Bandung. Dat zal geen pretje zijn geweest, maar kennelijk heeft hij dat verwerkt. “Ik kan me niet herinneren dat ik het daar heel slecht heb gehad.” Na de oorlog is hij na kort verblijf in Nederland weer teruggegaan, nu als administrateur op een theeplantage ook op West-Java. Hij was voorzitter van de planterskring aldaar en heeft vermoedelijk met oud-Landbouwers menig drankje gedronken, want zijn ogen beginnen te stralen.
Zijn studententijd kan meneer Bentinck maar moeilijk terughalen. “Ik werd lid in een slechte tijd want het was toen crisis. We hadden toen zelfs geen sociëteit en ontmoetten elkaar in Hotel de Keizer.” Hij hospiteerde in Deventer, maar waar zijn kast stond, weet hij niet meer te vertellen. Bentinck informeert naar mijn tijd in Deventer. Als ik hem vertel dat ik 5 jaar in Deventer heb doorgebracht, kijkt hij mij wat spottend aan: “… dus je bent blijven zitten?”.
“Ben jij ook in Indië geweest?”, vraagt hij opnieuw. Ik vertel hem nogmaals dat ik stage heb gelopen op Oost-Java. “O ja, dat vertelde je me eerder, mijn excuses”, mompelt hij. “Wel wat ver voor een stage hoor, ik heb de mijne in Duitsland gedaan!” Het doet hem goed te weten dat de vereniging nog bestaat en dat het Lustrum wordt gevierd. “Ik kan daar zelf helaas niet bij zijn want ik ben al 100, weet je”, zegt hij droog.
Hij loopt mij naar de voordeur en zegt verheugd: “Je mag altijd langskomen als je nog wat wilt weten, hoor. Veel plezier op het Lustrum!”
Jurriaan Schokker ’84 II